LOUIS PIQUEMAL zit samen met de mannen, die niet de bergen in zijn, in de veldtent. Ze volgen verslagen de knipperende lichtjes op het scherm, daar waar de reddingswerkers zich bevinden. Hun zoektocht heeft helemaal niets opgeleverd. Het is haast onvoorstelbaar dat twee jongens zo spoorloos kunnen verdwijnen. Ze zitten gebogen over de kaarten en trekken de omgeving nogmaals na.
‘Zou het mogelijk zijn dat ze helemaal naar links afgeweken zijn?’ Louis wijst op een verlaten gebied ten noordoosten van de plek waar ze nu gezocht hebben. ‘Dat zou betekenen dat ze achter het oude klooster omhoog geklommen zijn. Dat ligt niet voor de hand. Niemand gaat daar die rotswand op, dat is veel te hoog.’
‘Toch moeten we daar gaan zoeken’, zucht Pierre. ‘Het kan haast niet anders. Cartier is ook die kant opgelopen en van hem ontbreekt ook elk spoor. Zit daar soms een zwart gat waar alles in verdwijnt?’
‘Waar heb je zijn signaal voor het laatst gezien?’
‘Hij was lang bij het oude klooster in de buurt. Eerst erachter, daarna terug en toen vanaf het klooster tot ...’ Pierre is opgestaan en wijst de plek aan waar hij Cartiers signaal voor het laatst zag. ‘... hier ongeveer. Hier verdween het signaal plotseling.’ Zijn vinger blijft rusten vlakbij een ondiepe kloof rechts van de berg.’
Louis wrijft over zijn kin en kijkt bedenkelijk. Dan besluit hij dat eerst de kinderen gevonden moeten worden.
‘We gaan in het gebied achter het oude klooster zoeken.’
‘Het is daar moeilijk vliegen.’
José Fuengo, de piloot van de helikopter kijkt bedenkelijk. ‘Het gebergte wordt daar in rap tempo hoog en zit vol met verraderlijke toppen en diepe ravijnen. Dat kost heel veel tijd om zorgvuldig uit te kammen. En door de dichte bebossing kan ik niet zoveel zien. Daarbij ziet het er naar uit dat er noodweer op komst is.’
Louis knikt. Het zou wel eens kunnen dat ze de zoektocht helemaal moeten staken tot het onweer is overgetrokken. Hij wil er liever niet aan denken.
Even kijkt hij naar de matras in de hoek van de tent en buigt zich dan voorover, terwijl hij zijn stem dempt.
Op de matras ligt Esmee onder een felrode deken. Met haar telefoon in haar hand geklemd is ze uitgeput in slaap gevallen.
‘Ik hoop dat die jongens ergens kunnen overnachten, want dit is niet het veiligste gebied om de nacht onbeschut door te brengen.’
Louis kijkt bezorgd de kring rond. Iedereen lijkt te weten wat hij nu denkt. Waarom heeft Cartier zich alleen op het zuidwestelijk gebied geconcentreerd?
Fuengo, de robuuste Spanjaard met een glanzend kaal hoofd maar een woeste baard, strijkt aandachtig door de donkere haren en knikt. Hij heeft al vaak voor Philippe Cartier gevlogen. Behalve goede collega’s zijn ze door de jaren heen ook vrienden geworden. José heeft een mateloze bewondering voor het zorgvuldige vakmanschap van Cartier en twijfelt geen moment aan de juiste keuze van zijn kameraad.
‘Philippe heeft de meest voor de hand liggende optie gekozen, het was veel waarschijnlijker dat de jongens vanaf dat pad richting het westen de bergen op zouden gaan. Die muur achter het klooster is tegelijk ook de afbakening van een beschermd gebied waar geen mens kan komen, behalve als je die muur overgaat.’
Hij twijfelt even en schudt dan resoluut zijn hoofd.
‘Nee, ik ben ervan overtuigd dat Philippe gelijk had, maar het zou wel zijn volgende stap geweest zijn om nu ook dat gebied uit te kammen.’
Louis knikt, hij weet wat hem te doen staat.
‘We hanteren dezelfde strategie.’ Hij richt zich op naar de mannen en wijst op de kaart.
‘Pierre, laat jij het eerste team zo snel mogelijk terugkomen? Team twee splitst zich en zoekt gespreid verder. José, kun jij twee man afzetten binnen deze cirkel?’
Fuengo schudt zijn hoofd.
‘Die toppen zijn nagenoeg onbereikbaar. Ik kan ze wel iets zuidelijker afzetten, als het tenminste lukt om straks nog te vliegen’
‘We gaan door zolang het kan’, beslist Louis. ‘Pierre, hoe is het met de nieuwe honden?’
‘Onderweg. Ze kunnen elk moment hier zijn.’
‘Mooi, dan ga ik zelf achter het klooster op onderzoek uit. Desnoods klim ik over die muur. Hopelijk kunnen we ze zo insluiten.’
‘En Cartier?’ Een zachte stem klinkt plotseling vanuit de hoek waar Esmee lag te slapen.
Ze kijkt hen bleek aan, haar ogen vol angst.
Pierre, de jongste van de ploeg, voelt een diep medelijden opwellen voor deze vrouw. Zou ze alles gehoord hebben? Hij kan zich niet voorstellen wat er door haar heen moet gaan.
Dan staat hij op en gaat naast haar zitten op het matras.
‘We gaan er alles aan doen om ze vandaag te vinden mevrouw. Ook onze Chief.’
Esmee knikt gelaten.
‘Hoe laat is het?’ Zonder een antwoord af te wachten kijkt ze op haar telefoon en veert dan overeind.
‘O, de ouders van Peter hebben gebeld.’
Gespannen luistert ze het bericht af dat ze op haar voicemail hebben achtergelaten. Ze knikt even en kijkt Pierre dan aan.
‘Peters ouders staan op het vliegveld. Ze kunnen over een paar uur hier zijn. Ze willen weten hoe het nu is.’
Haar stem breekt, maar ze weet zich te beheersen.
‘Ik zal maar sms-en dat we het nog niet weten, hè?’
Pierre knikt. Hij weet even niets te zeggen. Was Cartier maar hier, die zou het wel weten, die is veel beter in dit soort situaties.
Buiten de tent klinkt het geronk van een zware jeepmotor.
‘Daar zijn de honden’, Pierre springt op en haast zich naar buiten, blij met de afleiding.
Bepakt en bezakt met touwen, bajonetten en pikhouweel, gehuld in zijn reddingskleding ziet Louis Piquemal er indrukwekkend uit. Hij weet dat die aanblik vertrouwen inboezemt.
Pierre heeft hem één van de twee honden meegegeven. De hond kan zijn dienst goed bewijzen langs het ravijn. Hij heeft haast. Hij wil nog voor het onweer de muur achter het klooster over zijn. De hond voelt zijn onrust en trekt hard aan zijn riem.
‘Gilles!’
De stevige, zwarte labrador draagt de naam van één van hun collega’s die twee jaar geleden tijdens een reddingsactie in een spelonk in het hooggebergte om het leven is gekomen. De man, die bekend stond als één van de beste bergbeklimmers in de wijde omgeving, deed al jaren het veel zwaardere spelonkwerk. De onvoorspelbaarheid van de donkere kloven, die deze kant van hun werk zo gevaarlijk maakt, werd hem fataal.
De hond, die hier nu voor hem staat, heeft dezelfde onverschrokken dapperheid als zijn naamgenoot en is net zo bereid zijn leven te wagen voor het redden van slachtoffers.
Al snel kreeg hij de bijnaam Gilles en niet veel later luisterde hij alleen nog maar naar die naam.
Behalve vandaag. De hond blijft onverstoorbaar staan blaffen met zijn kop over de rand van de put achter het klooster, waardoor het nog eens extra rond-echoot. Zijn staart kwispelt hard heen en weer.
Nog eens blaft hij diep en donker in de put.
Verwonderd loopt Louis naar hem toe.
‘Wat ruik je Gilles?’
Hij pakt de hond vast en buigt zich voorover.
‘Je gaat me toch niet vertellen dat die kinderen hierin zitten, hè?’
Met zijn felle zaklamp schijnt Louis in de put. Niet al te diep ziet hij een waterbron. Gilles blaft nog eens en kijkt zijn baas aan alsof hij zeggen wil: Ruik je het dan niet?
Maar Louis ruikt niets en ziet niets.
De put wordt blijkbaar niet meer gebruikt. Het emmertje ligt beneden in het modderige water en verder bespeurt hij geen enkel spoor van leven.
Toch wil hij het zeker weten. Uit zijn heuptas pakt hij een stuk van één van shirts van de jongens en laat Gilles ruiken. Even is de hond in de war. Wat hij hier ruikt is een heel andere geur dan wat hij daar beneden ruikt. De geur van bloed, waar hij op getraind is, doordringt zijn scherpe neus. En bloed betekent slachtoffers. Al zijn alarmbellen gaan rinkelen, maar blijkbaar wil zijn baas iets anders. En dat geurspoor ruikt hij hier ook. Trouw volgt hij het aangeboden spoor en loopt over het veld richting de brede muur van rotsen.
Louis kijkt nog een keer bezorgd naar de put, niet begrijpend waarom Gilles naar beneden blafte. De hond trekt hem achter zich aan. Louis volgt hem, blijkbaar heeft hij een spoor opgepikt.
Gilles blijft staan bij een hoge beuk, snuffelt rond de stam en loopt dan verder naar de muur. Hier loopt hij onrustig heen en weer en dan weer terug naar de boom. Louis laat hem begaan, wetende dat de hond uiterst geconcentreerd het spoor probeert te traceren. Hij wil hem daarbij niet storen.
Louis bekijkt de boom. Gezien door de ogen van twee avontuurlijke jongens is deze boom een mogelijkheid om op de muur van rotsen terecht te komen. Maar de takken zijn zo hoog dat hij betwijfelt of dat hun gelukt is.
Ineens geeft Gilles een ruk aan zijn riem en sleept hem mee verder langs de muur. Voor een grote rododendronstruik blijft hij even staan en duwt zijn neus diep in het gras. Dan duikt hij tussen de bladeren door en vergeet dat zijn baas een stuk groter is dan hij.
Louis worstelt met de takken die een lelijke schram op zijn gezicht achterlaten en staat dan samen met de hond in een grote ruimte onder de struik.
‘Het lijkt wel een hut’, bromt Louis terwijl hij verrast om zich heen kijkt.
Gilles gaat echter onverdroten voort en trekt hem mee tot achter de struik waar zich een opening in de rotswand bevindt. Louis bukt zich en kijkt de spleet in. Met zijn zaklamp verlicht hij de gang en begint te vermoeden hoe het mogelijk is geweest voor de jongens om in het gebergte achter de muur terecht te komen. Hij twijfelt echter of hij ook door die rotsspleet kan komen.
Om zo weinig mogelijk ruimte in te nemen ontdoet hij zich van zijn reddingsmaterialen en schuift ze voor zich uit de gang in. Gilles achterna.
Hij kruipt onhandig door de gang heen tot hij vast komt te zitten in dichte struiken. Louis maakt Gilles los en gebiedt de hond door te lopen. Die kruipt behendig onder de zware takken door. Dan bekijkt Louis de struik, pakt zijn zakmes en baant zich zo een weg naar buiten. Gilles zit braaf voor de nu gehavende struik te wachten en kijkt zijn baas vragend aan.
Louis hangt zijn spullen weer over zijn schouder, maar voor ze verder gaan wil hij Pierre laten weten dat hij een spoor gevonden heeft. Terwijl hij zijn GSM uit zijn zak haalt, kijkt hij bezorgd naar de lucht, die bijna donkergroen is geworden. Als hij Pierre op de hoogte brengt, vallen de eerste zware druppels luid op zijn feloranje jas.